Search
Search

Calvénisme

Zijn wij de snackschaamte voorbij?

Wij Nederlanders hebben een haatliefde verhouding met nationale gerechten als boerenkool, hutspot en klapstuk. Maar het meest lijken we ons te schamen voor de vaderlandse frituurkeuken. Dit is een verhaal over de snackschaamte, de diepgevoelde twijfel over onze vettige lusten, onze calvinistische inborst.

Ja. Met een kleine verbastering van ons oudste sauzen- en vettenmerk Calvé zou je ons, lustschuldig volkje, mogen omschrijven als Calvénisten. Wij excuseren ons doorgaans in één adem door voor het gefrituurde voedsel dat wij tot ons nemen. Onze nationale hofnar Youp van ’t Hek getuigt er namens ons van als hij zingt “Fricadellen, je kunt er heerlijk van genieten, en als jongen krijg je tieten.”

Vaste frietdag?

De frituur is onlosmakelijk met ons verbonden. Niet voor niets heeft een groot deel van de vaderlandse huishoudens zijn min of meer vaste friet- en snackdag. Toch zal je zelden een burger van ons platte land gloedvol horen spreken van de frikandel speciaal, de patat oorlog en de kroket met mosterd. Nee, liever vernederen we dit culinaire erfgoed. We doen het collectief af als vettige vunzigheid met begrippen als berenlul en neukpatroon (kroket). Wij Nederlanders weten nu eenmaal niet goed weg met onze periodiek gevoelde voorliefde voor maagvulling uit 180 graden warm vet.

Heel verwonderlijk is dit niet, want generaties lang zijn wij overladen met schuldgevoel voor alles dat riekt naar lust. Dit geldt in het bijzonder voor de gebiedsdelen waar dominees fel van de kansel preekten, de godvrezende noordelijke contreien van ons land. Onder de grote rivieren beleeft men meer frietvreugde. Het mag hierom geen verwondering wekken dat in het Roomse zuiden de frituren van oudsher veel meer hoogtij vieren. Maar toch blijft men ons binnen de grillige grenzen van onze delta geselen om onze snacklust.

Dominees en lust

Nadat de afgelopen decennia de dominees hun calvinistische invloed op onze lustbeleving zagen slinken, werden zij afgelost door onze vaderlandse overheid, of door haar gesubsidieerde instanties. Waar de Fransen trots zijn op hun keuken, de Italianen hun pizza en pasta met keurmerk beschermden en zelfs de Amerikanen hun hamburgers in wetgeving verankerd hebben, lijken de Nederlandse gezagsdragers en hun handlangers er een sadistisch genoegen in het scheppen Ons Nederlanders te weerhouden om onze vettige verlangens te praktiseren.

Instanties als het Voedingscentrum en Postbus 51 heffen bij voortduring het vingertje en waarschuwen ons voor de bijkans rampzalige gevolgen van onze nationale snackfolklore. De missie van de calvinistische dominees en andere zedenpredikers werpt onmiskenbaar zijn vruchten af. Zoals veel naoorlogse schrijvers blijk gaven van een door schuld overladen worsteling met hun seksuele gevoelens, kampen de literatoren en kleinkunstenaars van deze tijd met hun verhouding tot onze frituurkeuken.

Dichter Jan Greshoff gebruikte in 1937 in zijn gedicht Stijging, liefst 48 verzen in omvang, de frietbereiding nog slechts als metafoor: “De gaven Gods zijn nagemaakt te koop, | De charlatans staan schreeuwend voor hun kramen: | Hier is de roem verkrijgbaar, ginds de hoop | En liefde in soorten onder rare namen. | De wereld riekt naar ‘t zweet en de frituur; | Waar keizers vluchtten eert men surrogaten, | De knaap die vreugde zocht en heilig vuur | Vindt angst en arglist gemaskeerd door praten.” Ongetwijfeld vond Greshoff voor Stijging destijds inspiratie in België, waar hij langere tijd verbleef, want in Nederland had de frituurcultuur in 1937 nog maar mondjesmaat opgang gemaakt.

Annie M.G.

In een tijd, we schrijven 1954, dat de eerste frietkramen wèl in ons landschap waren verschenen, vatte Annie M.G. Schmidt onze snackschaamte maar eens compact samen in het lied Schuldgevoel. Het handelt over een bezoek aan een cafetaria of lunchroom van Heck’s. Annie M.G. Schmidt componeerde de regels: “Er was eens een man, die een broodje at op zaterdagmiddag, bij Heck. Hij deed het, omdat hij honger had, dat is op zichzelf niet zo gek. Hij keek naar de mensen en al het gewoel en wie kwam daar binnen? Het Schuldgevoel! Het kroop naar omhoog langs de poot van zijn stoel, het kroop in z’n boord, in z’n nek….”

Onze volksschrijfster Annie M.G. Schmidt kon vermeend schuldgevoel als geen ander onder woorden te brengen, collega’s na haar raakten het spoor spoedig bijster. Het aantal snackbars nam in de decennia na Schmidts lied met ongekende aantallen toe en onze snackschaamte ging ons zodanig parten spelen dat we er geen weg meer mee wisten.

Primitief ritueel

Een eerste teken hiervan was de wijze waarop filmer en publicist Henk Suèr in dagblad De Tijd/Maasbode in 1962 de opkomst van de frietkramen in ons land beschreef: “De vettige zakjes klemmen wij in onze handen zoals ooit de vaandeldragers de rode vlag in een hongeroproer. Het is meer dan een volksgebruik, eerder een primitief ritueel, een late herinnering aan een verdwaald soort kannibalisme. Met een begerig vinger spitsen vist men wellustig als een alchemist in zijn brouwsels, in mosterd en mayonnaise.”

Uit Suérs woorden spreekt onmiskenbaar enig dédain over onze ‘vunzige culinaire verrichtingen’, maar het openlijke ridiculiseren van de voorkeur van de vaderlandse smaakpapillen zette na hem onverdroten voort en wel in verhevigde mate. De film Spetters van Paul Verhoeven anno 1980 is een treffend voorbeeld. Actrice Renée Soutendijk zegt in haar rol van de snackverkoopster Fien nadat een klant klaagt over een koude kroket: “Nou, dan maak ik hem toch weer even warm, anders nog wensen?” Waarop een andere, mannelijke, klant antwoordt: “Ja, ga maar even leggen. Dan krijg je een kroket van mij, een hele hete.” Als vervolgens twee klanten ‘twee neukpatronen en een berelul’ bestellen, terwijl er wordt geweigerd af te rekenen, giet Fien met behulp van haar broer een steelpannetje gloeiend heet frituurvet achter het hemd van een van de klanten leeg.

Boy Bensdorp

De beeldvorming van onze snackfolklore werd er enkele jaren later niet beter op met de VPRO-televisieserie Op Zoek naar Jolanda, een idee van Wim T. Schippers. Schippers’ creatie Boy Bensdorp was zonder meer de smerigste snackbarhouder die ooit via de beeldbuis tot ons kwam. Bensdorp streek voortdurend met zijn volle hand langs zijn snotterig klinkende neus en aaide door zijn vette haar en frikandellen waren voor hem steevast ‘berenlullen’. De volgende weinig verheffende dialoog tussen Bensdorp en zijn medewerkster Elsje spreekt boekdelen:

Elsje: “De dahlia’s waren helemaal verrot, dus die heb ik in de pedaalemmer gegooid.” Boy: “In de pedaalemmer? Bij de bami?” Elsje: “Was dat bami? Ik had er ook al asbakken in leeggegooid, het zag er helemaal niet uit als bami.” Boy: “Omdat ik er nog ballen van moet draaien!” Elsje: “Sinds wanneer bewaar jij bami in de pedaalemmer in plaats van gewoon in de broodtrommel?” Boy: “Die had ik even nodig omdat de afvoer van de wastafel lekt.”

Boy Bensdorp maakte het bonter dan menigeen, maar er zijn veel meer sterke staaltjes van snackschaamte. Cabaretier Youp van ’t Hek, die trouwens ooit een nachtelijk optreden verzorgde bij een Febo-automatiek in Groningen, bezong cynisch de geneugten van de frikandel. Het eerste couplet: “Van gemalen zwerfkatten met wat peper en wat zout | Die de snackbarhouder in de olie op moet bakken | Dan smaken ze beter, ze zijn niet zo lekker koud | ‘s Morgens komt een wagen met kadavers | Die heeft de kattenlijkjes van de snelweg opgehaald | Die worden eerst geschoren en dan diepgevroren | Door monsters uit de anus, word de kwaliteit bepaald”. Youps refrein: “Fricadellen, fricadellen je kunt er elke dag wel twee bestellen | Je kunt er heerlijk van genieten als meid krijg je ’n snor | En als jongen krijg je tieten.”

Loflied over frikandel

De frikandel, want dit is de enige goede schrijfwijze, gaat in ons land elk jaar zeker een half miljard maal over de toonbank en het is dus niet vreemd dat hij vaker bezongen is. Ome Cor’s Show Duo uit Utrecht zong in de show van Neerlands grootste snackliefhebber Paul de Leeuw ooit het Loflied op de Frikandel. Omdat dit essay verschijnt in een tijdschrift van enig niveau, volsta ik hier met het citeren van slechts één vers: “Ik zei luister eens mijn schatje, ik weet niet of je ’t weet | maar hoe jij die frikandel pakt, dat maakt me heel erg heet. | Ze zei toen dat is gaaf en keek toen in het rond | ze pakte plots mijn staaf en schoof hem in haar mond.”

Ome Cor staat in zijn verbintenis tussen snacks en seks niet alleen. Het wat onsmakelijke huwelijk is een inspiratie voor velen. Op internet circuleren veel gedichtjes en liedjes die er blijk van geven dat we nog lang niet culinair en seksueel bevrijd zijn, maar nog altijd worstelen met onze frituurlustgevoelens. We zijn, kortom, de snackschaamte nog niet voorbij. Meer dan eens zijn ook Fien, Elsje en haar collega’s, ofwel de meisjes van de snackbar, het onderwerp van een snackgezang. Folkpopgroep Pater Moeskroen zingt in het lied Eten! de volgende liefdesverklaring aan zo’n medewerkster achter de met snacks gevulde vitrine:

“Ik zou het haar zo graag vertellen | (Frietje oorlog, frikandellen, bitterballen, bamiballen, nasiballen en saté) | Ze heeft zoveel om van te houden | (Vleeskroketten, bereklauwen, smulrollen, vetrollen en een kaassoufflé) | Eten, het zit ook nooit eens mee | Eten | Voor mij een frietje met | Eten | Gooi maar in het vet | Eten | Een dikke bereklauw | Eten | Ik hou zo veel van jou.”

Stiekem vieze kroket

Hoewel het lied van Pater Moeskroen vrij onschuldig is, tonen ook hier begrippen als ‘vetrollen’ en ‘gooi maar in het vet’ aan dat we nooit honderd procent en onvoorwaardelijk liefdevolle omgang hebben met onze friet en snacks. In bijna alle uitingen bouwen we zorgvuldig een excuuswoord in. Schrijver Gerrit Komrij, lang woonachtig in Portugal, werd ooit gevraagd wat één van de grote geneugten van Nederland is. “Nou, nog even stiekem een vieze kroket uit de muur eten,” antwoordde de schrijver. Weer dat woord dat snackschaamte verraadt: ‘vieze’.

Peter van Straaten schreef in 1987 in het eerste boek van zijn Agnes-reeks: “Opeens was alles leuk. Toen ze het park uitliepen stelde Agnes voor ergens vieze, vette patat te gaan eten. Ze keurden twee friteskramen af omdat ze het akelige vermoeden hadden dat de patat er niet vies en vet genoeg was. Bij de enige juiste gelegenheid aten ze ieder een zakje patat, Agnes met mayonaise en Daniël met satésaus, twee frikandellen met ketchup en twee ongelooflijk vieze kroketten.” Nee, snacks zijn in Nederland niet ‘gewoon erg lekker’, maar altijd ‘vies lekker’. Er wordt over snacks precies zo gesproken als over seks ten tijde van de donderspeechende dominees. Seks was destijds niet gewoon ‘lekker’, maar heette in de vaderlandse volksmond ‘lekker vies doen’.

Ridiculiseren van snackzucht

Zelfs de non-conformistische snackliefhebber Paul de Leeuw kan nooit de neiging onderdrukken zijn snackzucht te ridiculiseren op televisie. Ja, op z’n gunstigst wordt het eten van snacks gekoppeld aan nostalgische gevoelens, ter schetsing van een tijdsbeeld. Connie Palmen doet dit in haar roman De Vriendschap als ze haar moeder vertelt over de nieuwe snack frikandel. “In mijn enthousiasme vertelde ik dat er iets nieuws was, voor bij de friet. Van dat soort informatie hield mijn moeder, want dan kon ze ons een plezier doen en daar werd ze opgewekt van. Het heette fricandel, zei ik, en het scheen erg lekker te zijn, ook voor de jongens.” Ook Boudewijn Büch gebruikte friet om een tijdsbeeld te schetsen. Hij beschrijft in zijn roman De kleine blonde dood hoe hij eind jaren ’50 voor het eerst in zijn leven friet gaat eten met zijn onkel Jobab, en het er uiteindelijk trouwens niet van komt.

Kees ‘Koot’ van Kooten schreef een handleiding hoe je het beste een broodje kroket kan consumeren. “Goede Croquetters zijn altijd groter dan de hen omringende Kadetjes en nóóit overlangs doorgesneden maar in hun geheel op uw broodje gedaan (figuur 1). U begint aan één kant tegelijk. U heeft de keuze tussen: het uitstekende Kroketkopje eraf happen of niet. Kroket Alleen smaakt maar half zo naar Kroket als Kroket met Kadet en dus beter is een iets grotere mond op te zetten en te happen tot op de stippellijn in figuur 2.” Van Kooten besteedde geen aandacht aan nazorg: hij liet het mogelijk oprispende schuldgevoel tijdens het verteren van de kroket achterwege.

Ach. Wij kunnen ons anno nu in het derde millennium troosten met de gedachte dat het ergste leed geleden lijkt. Met het aantreden van nieuwe generaties werpen we wellicht de snackschaamte af, zoals we in domineesland de vleselijke lusten rond 1970 zonder scrupule omarmden. De voortekenen zijn gunstig: sinds 1996 is onze snackfolklore zonder waardeoordeel opgenomen in Neerlands officieuze tweede volkslied 15 Miljoen Mensen met de zinsnede: “‘t Land dat zorgt voor iedereen | Geen hond die van een goot weet | Met nassiballen in de muur | En niemand die droog brood eet.” Ook waardevrij komen de frituursnacks aan bod in nóg een alternatief volkslied, Het Land Van van Lange Frans & Baas B. “Kom uit het land van kroketten, frikadellen | Die je tot aan de Spaanse kust kunt bestellen…” Ontworstelen we ons dan toch eindelijk aan de snackschaamte?

Meer frituur: Oranjesnacks

Foto: beeld uit de film Spetters, Renée Soutendijk als Fien. Afbeelding bovenaan: gemaakt met Adobe Photoshop. Dit verhaal werd oorspronkelijk gepubliceerd in cultureel-gastronomisch boekblad Bouillon.