Hellingbaan

Ze is er een beetje triest van zegt ze, mijn zus. Voor de vierde maal in korte tijd rijden wij in haar Volvo met aanhanger de hellingbaan op bij de afvalverwerker aan het Winschoterdiep.

Links en rechts naast de baan staan zeecontainers voor hout, plastic, karton en papier, grof afval, elektrische apparatuur en zo nog wat onderscheide elementen in slagorde opgesteld. Slordig staan aan de randen van de hellingbaan bestelwagens, stationcars en andere auto’s met andere aanhangers geparkeerd. Overal kieperen Groningers, net als wij, in werkplunje hun overtolligheden bovenin de wijd opengesperde bekken van de containers. Sloopafval, onmodieuze prullaria, meubilair en huisraad, kapot tuinmeubilair, defecte en oudbakken magnetrons, televisies en stereo-installaties die niet stroken met de digitale vooruitgang. Het zijn leftovers van hen zelf, kinderen die zijn uitgevlogen en ouders die hun voorlaatste of laatste woning verlaten.

Wij hebben ruim 300 kilo ballast, afkomstig uit bijna zestig jaar huwelijk van onze ouders. Er zit elektronische apparatuur uit verschillende tijdperken tussen. Zoals de oude Wega-radio die nog op zolder stond. Het doet me pijn hem te lozen, maar ik kamp al met zo’n enorme volte in mijn eigen huis, eigen kantoor en eigen schuur. Toen ik een jochie was, was de monoradio mijn oor op de wereld. Veel dat mij nu nog in mijn leven begeleidt, hoorde ik voor het eerst op de Wega-radio. Het kwam regelmatig voor dat ik zo vroeg in mijn pyjamaatje voor de radio zat, dat de wijde wereld die onze flat in Groningen-Zuid omringde nog in diepe duisternis gehuld was. Ik zat dan te dromen bij het licht van de radio. Op het glasplaatje waarachter de naald stak die meebewoog als je draaide aan de knoppen stonden plaatsnamen; Frankfurt, Berlijn, Boedapest, Londen, Parijs, Hilversum……

Vaak was ik zo vroeg dat Hilversum nog helemaal niet wakker was. Eindeloos klonk dan na een stilte-interval van een seconde of tien steeds opnieuw hetzelfde mechanische melodietje. Na het melodietje sprak een diepe mannenstem zo neutraal mogelijk maar met heldere en sterk gearticuleerde dictie: “Hilversum 3”. Dat ging zo door tot het bijna zeven uur was. Vlak voor zevenen klonk, als mijn herinnering niet te zeer gekleurd is door de tijd, het Wilhelmus. Dan een paar piepjes: “Het is vrijdag 7 maart 1977, dit is de radionieuwsdienst verzorgd door het ANP…..” Na de radionieuwsdienst kwam op wie ik wachtte: Felix Meurders, Cees van Zijtveld, Klaas Vaak, en op zondag Willem Duys met Ella Fitzgerald. Ach, de Wega-radio, hoeveel uren kluisterde ik er mijn oren niet aan?

Het was op deze radio dat ik in mei 1976 voor het eerst Hurricane hoorde. Maar dat was niet ’s ochtends vroeg, maar op een zaterdagmiddag. Dan zond de Televisie Radio Omroep Stichting, de TROS dus, steevast de Europarade uit. Tussen liedjes van Abba, Silver Convention en Catherine Ferry, draaide deejay Adje Patatje ineens dit lied, dat een grote hit in Spanje was en daarom in Europarade stond. Hurricane van Bob Dylan, wiens stem daarna nooit meer uit mijn leven verdween. Voor het eerst gehoord op deze Wega-radio die, na jarenlang op zolder te hebben gebivakkeerd, ten langen leste eindigt bij afvalverwerking Winschoterdiep.

Ach. Het leven zit niet in spullen, maar in herinneringen. Ik pak de Wega-radio uit de aanhangwagen en loop ermee naar het einde van de hellingbaan, naar de container met afgedankte elektrische apparatuur. De container is behoorlijk vol. Toch gooi ik de Wega niet op de grote hoop met elektronica, ik zet hem helemaal voorin op de bodem. Ik dank hem respectvol af. Op de grote hoop dieper de container in gooien zodat hij aan gruzelementen valt, dat geeft geen pas.

Even later zet ik de loodzware videorecorder van Philips naast de Wega-radio. Ik weet nog dat mijn vader ermee thuis kwam; we waren best trots als gezin. Want niemand in ons dorp had nog zo’n ding, waarvoor mijn vader iets van 3000 gulden moest neertellen. Video, pa voorspelde het een grote toekomst. Dat had hij goed gezien. Maar hij was te vroeg. De videobanden van destijds waren groot en dik en gingen een speelduur van drie kwartier niet te boven. Het systeem van Philips was al snel achterhaald. Nee, de videorecorder is zeker niet intensief gebruikt. Hij ziet er anno 2020 nog uit als nieuw, zoals hij daar vooraan in de container staat te glimmen.

“Onvoorstelbaar eigenlijk,” zeg ik als ik terug ben bij mijn zus. “De radio, de televisie, videorecorder, grote telefoons, al die cassettebandjes, grammofoonplaten, die honderden boeken, video’s, de filmapparatuur, de fototoestellen en ga zo nog maar even door….. Tegenwoordig hebben we er alleen nog onze telefoon voor nodig.” Ja, zegt mijn zus. Onze ruimingsexcercitie stemt haar zichtbaar weemoedig.

Zeker, in eerste instantie komt dit door alle ouderlijke spullen die hier roemloos hun einde beleven. Maar sowieso geeft de aanblik haar een soort van onbestemd gevoel: al die mensen die hier onnoemlijk veel kilo’s aan overbodigheden storten dat het een lieve lust is. Ietwat aangedaan zegt mijn zus: “Ik word er een beetje treurig van, zoveel als hier wordt weggegooid.” Ik kan natuurlijk gewoon instemmend knikken en verder niets zeggen. Ja, dat was misschien het beste geweest, maar ik ben er slecht in. Soms doe ik nu eenmaal een beroep op mijn stembanden voordat ik er erg in heb. Dus ontglipt een beetje stuitend relativerend aan mijn lippen: “Ach, je moet maar zo denken, het hele leven dat is één groot recyclingproces.”

Deel 1 van een tweeluik: Agfa