Gitaria Italia

Italië was in de 1960s het China van de wereld. Voordat Japan en nadien Korea de productie van goedkope elektrische gitaren op grote schaal op zich namen, kwamen ze bij tienduizenden uit de Laars van Europa. Zeker de eerste jaren ging het hierbij om solidbody’s met felle, vaak gespikkelde kleuren en vaak ietwat buitenissige designs, waarin veel plastic en andere kunststof was verwerkt.

De opkomst van Italië als gitaarland had alles te maken met de plotselinge teloorgang van de accordeon. Nadat de basisvorm van de accordeon in 1829 in Wenen was gepatenteerd, ontwikkelde Italië zich, samen met Oostenrijk en Duitsland, tot de voornaamste producent.

Paolo Soprani geldt als de geestelijk vader van de Italiaanse accordeonindustrie. In de ouderlijke boerderij in Castelfidardo kwam Paolo in 1863 voor het eerst in aanraking met het instrument, toen, zo wil de legende, Paolo’s vader Antonio onderdak bood aan een pelgrim met een accordeon. Als dank voor de overnachting deed de man het instrument cadeau aan de bijzonder nieuwsgierige Paolo. Paolo ontleedde het instrument en ging ze vervolgens naar eigen ontwerp maken. Het was het startsein voor de accordeonbouw in Italië. Het stadje Castelfidardo, vlakbij Ancona in Noordoost-Italië, werd het hart van deze nieuwe industrie.

Groei en bloei

Hoewel ook derden zich op de accordeonbouw wierpen, ontstonden veel latere workshops en fabriekjes als afsplitsing van Soprani’s bedrijf. Talloze werknemers van de firma begonnen op een goed moment voor zichzelf en verder deed goed voorbeeld ook in andere delen van het land goed volgen. Hierdoor ontstonden de firma’s van Cesare Pancotti in Macerata (1865), het fabriekje van Paolo’s broer Settimio Soprani in Castelfidardo (1872), de workshop van Giovanni Chiusaroli in Recanati (1886) en Sante Crucianelli, eveneens in Castelfidardo (1888). Later werden ze nog gevolgd door tientallen andere kleine accordeonmakers.

Omdat de accordeons ambachtelijk gemaakt werden, bleef de productie aanvankelijk beperkt van omvang. Paolo Soprani produceerde volgens deskundigen in 1905 weliswaar al ongeveer 1200 accordeons per maand, maar de meeste collega-bedrijven kwamen niet verder dan ettelijke tientallen. Het leeuwendeel van de Italiaanse bouwers produceerde eigenlijk exclusief voor de eigen thuismarkt. Tot circa 1908 bedroeg het aantal geëxporteerde accordeons hooguit enkele honderden jaarlijks.

Export trekt aan

Intussen breidde de populariteit van het instrument zich wél als een olievlek uit over verschillende landen. In het eerste decennium van de twintigste eeuw kwam de accordeon in trek in landen als Frankrijk, Rusland, Oostenrijk en Hongarije. Dankzij Italiaanse emigranten maakte ook de bevolking van de Verenigde Staten al snel volop kennis met het instrument. De export vanuit Italië steeg dan ook rond 1910 zienderogen.

Volgens officiële cijfers voerden de Italianen in 1913 ver over de 14.000 accordeons uit. Dat aantal steeg nog gestaag tot tegen de 30.000 rond 1930. De accordeon werd in de westerse wereld het volksinstrument bij uitstek en hield deze positie gedurende enkele tientallen jaren. Vanzelfsprekend stak er na de beurskrach van 1929 en tijdens de Tweede Wereldoorlog wèl zwaar weer op, maar na 1945 herbloeide de accordeonbouw weer als nooit tevoren.

Alleen al in Castelfidardo startten in de eerste drie jaar na de bevrijding negentien nieuwe accordeonfabrieken. In no-time overschreden de exportcijfers het aantal van 50.000 accordeons. Het hoogtepunt lag aan het begin van de 1950s, toen jaarlijks bijna tweehonderdduizend accordeons vanuit Italië werden geëxporteerd. Castelfidardo zelf telde destijds nog geen 10.000 inwoners, maar de plaatselijke accordeonindustrie bood op het hoogtepunt wel werk aan meer dan 10.000 mensen.

Hoewel de accordeon volop in trek bleef tot aan het einde van het decennium, liepen de productiecijfers vanaf 1955 al licht terug. Castelfidardo leek zich hierover niet veel zorgen te maken, ook niet nadat de Zweedse accordeonmaker Hagström met een vooruitziende blik al in 1958 de bakens verzette en gitaren ging bouwen. Toch was het ineens gedaan met de accordeonbouw in Castelfidardo. De rock & roll kwam op: plotseling werd de gitaar het hippe instrument bij uitstek. De accordeon werd door menigeen afgedankt in de hoek gezet als een museumstuk.

Voor velen kwam de klap hard aan. Tientallen accordeonfabriekjes en vele honderden accordeonscholen sloten in de periode 1960-1963 hun deuren. De specialistische accordeontijdschriften waren het spoor compleet bijster. Er was zelfs een aantal, onder meer in Amerika, dat van de weeromstuit maar over gitaren ging schrijven, waardoor magazines ontstonden met namen als ‘Accordion & Guitar World’, vanaf 1967 trouwens herdoopt naar Guitar Player.

Bugaria, Piermaria, Scandali, Borsini en de andere accordeonbouwers van Castelfidardo en wijde omstreken moesten in elk geval op zoek naar een alternatief. Het beroemde Farfisa orgel (1962) was één van de alternatieve instrumenten die in deze tijd in Noord-Italië ontstonden, maar de Farfisa alleen was natuurlijk volstrekt onvoldoende om de regionale muziekindustrie te redden van de ondergang.

Gespikkeld plastic

Door toedoen van de Italiaanse volksverhuizers, was er in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw volop sprake van kruisbestuiving tussen Italië en de VS. Via Amerikaanse Italianen kwamen nieuwe kunststoffen zoals plastic snel terecht bij de accordeonbouwers in Castelfidardo: zij omarmden het materiaal gretig bij het maken van hun instrumenten. Toen de accordeonindustrie rond 1960 als een donderslag bij bijna-heldere hemel instortte, zaten de bouwers op een enorme berg plastic. Dat plastic had felle, gespikkelde kleuren, overeenkomstig de accordeonmode van dat moment.

Nadat veel Italiaanse accordeonmakers net als Hagström in Zweden en masse overstapten op de productie van gitaren, was het dan ook dit materiaal dat volop werd verwerkt in de elektrische gitaren. Gitaren die in de eerste helft van de 1960s uit Italië kwamen, bestonden voor een groot deel uit felkleurig en gespikkeld plastic en menig gitaarbody werd bovendien ontsierd door grote accordeonknoppen. Hoewel de Italiaanse gitaarfabrieken na 1965 ‘gewone’ gitaren met gebruikelijke kleuren (sunburst) en meer bescheiden knopjes gingen maken, zijn het juist deze opvallende ‘accordeondesigns’ waarmee de Italiaanse gitaarbouw nog altijd wordt vereenzelvigd.

Eko Guitars

Bij Italiaanse gitaren denkt bijna iedere gitarist onmiddellijk aan Eko. Het is dan ook veruit het bekendste merk uit het gouden tijdperk van de gitaarbouw in de Laars van Europa. Ongetwijfeld kwam dit doordat Eko vanaf het begin, in 1961, in de Verenigde Staten stevig voet aan de grond kreeg. Dat kwam door de Amerikaans-Italiaanse familie LoDuca, die betrokken was bij accordeonproductie in Noord-Italië en samenwerkte met een bouwer die wèl tijdig de overstap naar gitaarproductie maakte.

Eko werd door toedoen van de LoDuca’s in de VS een behoorlijk bekend merk, en bovendien gedistribueerd in ruim vijftig andere landen. Oliviero Pigini in Recanati, de maker van Eko gitaren, kreeg forse opdrachten uit Amerika en bouwde niet alleen onder het eigen Eko-merk. Zo liet het Amerikaanse postorderbedrijf Sears gedurende enige tijd de instrumenten van zijn merk Silvertone bouwen bij Pigini’s fabriek, terwijl ook gitaren van Vox er van de band rolden, maar daarnaast ook het huismerk van bijvoorbeeld groothandelaar Don Noble & Co in Chicago.

Ook in de ontwerpen van Eko werd in de eerste jaren veel gespikkeld felkleurig plastic verwerkt, maar toen Pigini zijn accordeonvoorraad had opgebruikt, kregen de modellen een steeds Amerikaanser design. De film ‘A Shot In The Dark’ uit 1964 droeg ook bij aan de populariteit van Eko. Er is een fragment te zien waarbij hoofdrolspeler Peter Sellers terechtkomt in een nudistenkamp: in Adamskostuum, maar met een Eko-gitaar die zijn meest strategische plek verhult.

Terwijl veel Italiaanse gitaarmakers rond 1970 al van het toneel verdwenen, hield Eko Guitars relatief lang stand, tot 1985. Twee jaar na de teloorgang nam Roberto Brandoni de inboedel van Eko over. Brandoni was als gitaarbouwer gevestigd in de Engelse stad Wembley, maar deze Italiaan werd in 1972 geboren in Castelfidardo.

Kleinere oplages

Andere Italiaanse fabrieken beleefden lang niet zulke glorieuze momenten als Eko: ze bouwden gitaren in aanmerkelijk kleinere oplages. Dat gold zeker voor Astro, Crucianelli, Davoli (tevens bouwer van Gherson), Galanti, Gemelli, Castello (gitaarmerk van Lanzinger Harmonika’s), Meazzi en Monza. Vaak was het bouwen onder deze eigenmerken dan ook niet de belangrijkste bezigheid van de betrokken fabrikanten. Het grootste deel van hun geld in de gitaarproductie verdienden ze met het maken van gitaren voor de huismerken van voornamelijk Amerikaanse instrumentengroothandels. Dit deden ze bijna zonder uitzondering allemaal maar betrekkelijk kort.

De hoogtijdagen van de Italiaanse gitaarindustrie duurde welgeteld niet langer dan zes jaar, van 1963 tot 1969. Daarna was het gebeurd met de meeste merken en hun producenten. Reden: de onstuitbare opmars van de gitaarbouw in Japan. De Japanners namen de rol van de Italianen over. Ze gingen in enorme aantallen spotgoedkope kopiegitaren maken, voornamelijk voor de Amerikaanse markt.

Het kleurrijke sprookje van de Italiaanse accordeongitaren was uit.

Wandré

De behoefte aan betaalbare elektrische (bas)gitaren was na de opkomst van Beatles en de Rolling Stones enorm in de westerse wereld. Maar diep in zijn hart wilde eigenlijk elke (bas)gitarist gewoon een instrument van Leo Fender. De Italiaanse gitaren, zoals Eko, waren feitelijk in de meeste gevallen een surrogaat. Gitaristen en basgitaristen verlangden in het algemeen vurig naar een model dat op z’n minst in de verte veel leek op een Stratocaster of een Precision: ze zaten dus helemaal niet te wachten op een Gemelli-gitaar. De modellen van Gemelli zijn in een gitaarboek wel omschreven als ‘een kruising tussen een espressomachine, een scooter en een accordeon’.

Maar tegenwoordig, in deze tijden van vintage verlangen, krijgt juist dit soort oorspronkelijke ontwerpen met terugwerkende kracht een vorm van erkenning. Afgezien van Gemelli en andere ‘Italianen’, geldt dit wel in het bijzonder voor de ontwerpen van Wandré Pioli. Pioli (1926-2001) was als gitaarontwerper weliswaar tijdgenoot van de Eko’s en Crucianelli’s, maar hij neemt binnen de Italiaanse gitaarbouw een geheel eigen plek in. Zo stamde hij niet af van de accordeonindustrie, maar leerde het vak van gitaarbouw van zijn vader. Dat was een ervaren luthier, gevestigd in de regio die grote vioolbouwers als Stradivarius voortbracht.

In 1957 ontwierp Wandré Pioli zijn eerste gitaar, twee jaar daarna liet Pioli in zijn geboortedorp Cavriago (bij Módena) een gitaarfabriek bouwen. Het ronde fabrieksgebouw was an sich al een bijzonderheid: de instrumenten die eruit kwamen liepen al helemaal in het oog. Met zijn voornaam als merknaam lanceerde Pioli modellen met namen als Teenager, B.B. Artist (geïnspireerd door sekssymbool Birgitte Bardot), Twist, Rockette, Bikini (bestaande uit een body plus een hangend versterkertje) en Space Age.

Wandré Pioli produceerde weliswaar ook enkele kopiegitaren, maar zijn ontwerpen waren overwegend erg oorspronkelijk. Met zijn gebruik van aluminium gitaarhalzen was Pioli zelfs zijn tijd ver vooruit. Bovendien besteedde hij erg veel tijd aan de creatie van steeds weer uiterst opvallende headstocks: ze waren zelfs vaak standaard voorzien van een klein gat, zodat je de gitaar gemakkelijk aan de muur kon hangen. Veel opzien baarde Pioli in 1962 met de Wandré Rock Oval. Die had zo’n diepe onderste cutaway, dat eigenlijk alleen de bovenste helft van de body nog overbleef. Je kon op deze gitaar als gitarist zo hoog op de hals spelen, dat je met je vingers zelfs de snaren bij het brugelement kon raken.

De Rock Oval werd maar twee jaar gemaakt. Het model dankt zijn roem mede aan de film ‘Don’t Look Back’. In deze rolprent over Bob Dylans eerste toernee in Engeland komt de Rock Oval namelijk voor. Jennings Musical Instruments (JMI), het bedrijf waaruit de versterkers, keyboards en gitaren van Vox waren ontstaan, bracht de ontwerpen van Wandré in Engeland zelfs korte tijd op de markt, onder meer onder de merknaam Framez. Pioli zelf stortte zich vanaf ongeveer 1970 op het ontwerpen van lederen kleding en wijdde zich nog later, na 1980, aan de beeldende kunst.

Na het jaar 2000 groeide de interesse voor de buitenissige Italiaanse gitaardesigns: Wandré’s mogen zich ook verheugen in hernieuwde belangstelling. Zo lanceerde de kleine Amerikaanse firma Eastwood zelfs in 2005 een nieuw model van de hand van Pioli. Het Koreaanse bedrijf Mir Music introduceerde met assistentie van gitaarcrack Trevor Wilkinson zelf het nieuwe merk Italia Guitars met modellen die helemaal zijn geïnspireerd op de felgekleurde Italiaanse accordeongitaren van weleer.

Meer muziek: Dylans eeuw

Postzegel: Shutterstock / A. Marino. Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in Music Maker.