Search
Search

Pretoogjes

“Je mag het best weten. De eerste keer dat ik hier aankwam, begin maart was dat, heb ik een portie staan janken. Gebruld als een aangeschoten wolf. Ja, écht man. Als een klein kind stond ik te blèren. Hier op deze godvergeten plek. In deze uithoek van het havengebied, waar toch niemand mijn gejank kon horen.

Toen ik hier aankwam, stond hier een soort van Bassie & Adriaan-caravan op mij te wachten. Met van die gele gordijntjes en van die ronde raampies. Bassie & Adriaan, die clowns van de televisie weet je wel? Nou zo’n wagen dus. Meteen toen ik ‘m zag brak er iets in mij. Al die jaren had ik geen traan gelaten, kwam er helemaal niks. Ik voelde bij wijze van spreken helemaal niets meer. Maar ineens kwam ‘t er allemaal uit.

Hoe lang het geduurd heeft, weet ik niet. Ik denk dat het geklonken heeft als een huilende hyena in de woestijn. Mijn kleren waren kletsnat van de tranen. Maar dat kan ook van ‘t zweet zijn geweest. Ik was in elk geval van top tot teen doorweekt, had geen droge draad meer aan mijn lijf.

Maar zo plotseling als de huilbui opkwam, hield ‘ie ook weer op. Ineens was het gebeurd. Op een vreemde manier voelde ik mij daarna een soort van opgelucht. Maar wel totaal uitgeput. Bekaf was ik. Terwijl de dag nog maar net begonnen was.

Toch ben ik maar open gegaan. Ik heb de branders aan gezet en ben friet gaan bakken. Druk was het niet de eerste weken. De wagen was een tijd gesloten geweest voor ik d’r in kwam. Maar alle oude klanten zijn wel één voor één weer teruggekomen. Bijna allemaal truckers. Want die hebben hier tenminste de ruimte om hun wagens te parkeren weet je niet. Tja, wie komt hier verder? Soms een verdwaalde vertegenwoordiger die even rust aan z’n kop wil. Eigenlijk verkocht ik best wel redelijk.

Na een paar weken is die Bassie & Adriaan-caravan opgehaald door één van de mannetjes van Wim. Zij brachten de wagen die hier nu staat. Geen nieuw ding, nee zeker niet. Maar ‘t is in elk geval een hele verbetering. En het gekke is… Toen dat ding eenmaal op zijn plek stond, heb ik wéér een halfuurtje of zo als een ziek beest staan janken in m’n eentje.

Maar het was anders dan de eerste keer. Die eerste keer was puur verdriet om wat me allemaal is overkomen. De tweede keer was veel meer omdat ik gewoon medelijden met mezelf had. Maar nou, met deze frietwagen moet ik het voorlopig dan maar doen. D’r moet weer brood op de plank komen. Ik ben Wim dankbaar dat ‘ie me heeft geholpen. Zonder Wim had ik helemaal niks gehad.

Op de wagen zat eerst een ondernemer die een vaste zaak bij Wim is gaan franchisen. Zodoende kwam dit ding op wielen dus vrij. Maar het is natuurlijk wel effe héél wat anders dan de frietzaak die ik in het dorp had. Een echte topwinkel was dat. Negen jaar heb ik ervoor gebuffeld om dat toen op te bouwen. Dag en nacht gewerkt. Voor mezelf ja. Maar ook omdat ik wilde dat Jolanda en de kinderen het goed zouden hebben.

Ik werkte veel. Veel te veel misschien achteraf bekeken. Iets anders dan mijn friet en snacks zag ik niet meer. Recht op mijn doel ging ik af. Ik stond achter de bakpotten de hele dag naar dat borrelende vet te kijken als een paard met oogkleppen op. Nee joh, ik merkte toch helemaal niet dat Jolanda ontevreden was. In mijn bolle harses kwam het echt niet op dat ze bij mij weg zou kunnen gaan.

Een paar uur per week draaide ze mee in de zaak. Vaak tijdens de piek als de mensen rijen dik voor de toonbank stonden. Dat ging eerst best goed. Maar op een gegeven moment kwamen er spanningen. Steeds erger werd dat. Heftige ruzies. Over en weer schelden. Soms als de klanten erbij waren. Dat is natuurlijk niet best als je een frietzaak hebt in zo’n dorp. Er waren dagen dat we elkaar alleen maar verwijten maakten en schreeuwden tegen elkaar.

Ja. Jolanda was ontevreden. Gek en wel wat naïef misschien van mij dat ik dat niet zag. Maar dat ze er zomaar met de kinderen vandoor zou gaan, zonder ook maar één woord te zeggen, dat kwam niet bij me op. Kijk. Overal is weleens wat toch of niet dan? Zo zag ik onze ruzies eigenlijk ook. Maar zo ineens was ze weg. Geen briefje of berichtje, helemaal niks.

Maar ja. De situatie was al enorm veranderd voordat Jolanda naar haar moeder vertrok. Eerst kreeg zij een hernia. Kort daarna kreeg ik mijn eerste epileptische aanval. Zomaar op straat toen ik een boodschap aan het doen was. Schuim om de mond, spiertrekkingen, dat soort werk weet je wel. Het was heftig. Ik kreeg zware medicijnen. Mijn hele lijf deed me zeer. Mocht een jaar geen auto rijden. Zulke dingen allemaal.

Vanaf dat moment donderde alles als een kaartenhuis in mekaar. Kermend van de spierpijn en moeite sleepte ik me elke dag naar m’n frietzaak. Maar het was geen doen meer. Ik stond steeds minder vaak zelf achter de toonbank. Funest natuurlijk. Zeker op een dorp. Want daar willen ze de vent van de tent zien.

De klandizie holde achteruit. De omzet kelderde. Ik kreeg moeite om mijn rekeningen te betalen, de grossier wilde ineens meteen alles handje contantje. Om de haverklap stonden er incassomannetjes aan de deur. Met de grootste moeite kon ik de salarissen elke maand nog betalen. Zelf hield ik een fooi over. Toen dat allemaal helemaal niet meer lukte, stond ik er pas echt alleen voor.

Vrouw weg, kinderen weg. Minder klanten, medewerkers die gingen lopen. Eigenlijk kwamen d’r bijna alleen nog schuldeisers over de vloer. Vrienden en kennissen had ik niet meer. Door de zaak was m’n sociale leven naar de knoppen. Ik had het gevoel dat er niemand meer voor mij was. Wim is wel langs geweest, trouwens. Ook toen liet ‘ie me niet in de steek. Een wereldgozer. Want hij heeft het altijd retedruk met al die franchisezaakjes van ‘m overal.

Tja en nu sta ik dus hier. Nog steeds loopt de rechtszaak tussen Jolanda en mij. De frietzaak stond op mijn naam. Maar Jolanda en ik waren getrouwd in gemeenschap van goederen. Ik moest haar dus uitkopen. De frietwinkel is getaxeerd op 170 duizend. Omdat ik ‘m gedwongen moest verkopen, heb ik d’r nog geen 110 voor gekregen. Daarmee mocht ik m’n handen al dichtknijpen. Van onze goede naam was weinig meer over, eigenlijk zat er helemaal geen goodwill meer in.

Jolanda’s advocaat gelooft niet dat ik er maar 110 voor gekregen heb. Hij denkt dat ik zwart nog wat gevangen heb. Dat is dus echt niet zo. Maar de advocaat wil niks weten van een lagere uitkoopsom. Binnenkort staan we weer voor de rechter. Niet dat het echt iets uitmaakt. Een uitkoopsom kan ik van z’n lang zal ze leven niet betalen. Trouwens, de Belastingdienst wil ook nog vangen. Net als een stel kleinere schuldeisers. Als ik pech heb, verklaren ze me persoonlijk failliet.

Zelfs als de rechter mij gelijk geeft, mag ik nog blij zijn als er überhaupt wat overblijft om opnieuw te beginnen. Het liefst koop ik natuurlijk weer een echte frietzaak. Zo eentje die ik weer helemaal zelf van onderaf kan opbouwen.

Op deze plek lukt zoiets natuurlijk nooit. Eigenlijk is dit ook helemaal geen snackwagen. ‘t Is een omgebouwde viskar. Ik moet ‘m van de gemeente elke dag weghalen omdat ik geen vergunning heb voor een vaste standplaats. Ze hebben me nu wel acht maanden de tijd gegeven. Omdat ik nog steeds geen mag auto rijden weet je wel. Zolang mag ik die kar dus hier laten staan. Ik heb met Wim afgesproken dat ik dan pas beslis of ik de wagen écht overneem. Maar ik weet het nog niet allemaal.

In het dorp kom ik in elk geval niet meer. Op mijn frietzaak zitten nu Chinezen. Die werken keihard. Maar ze maken d’r eerlijk gezegd een beetje een zootje van. Ik kan het niet aanzien. Allemaal goedkoop, goedkoop, goedkoop. Goede handelaars zijn het wel. Dat moet je die Chinezen nageven.

Nou ja. Gelukkig heb ik een nieuwe vriendin. ‘n Oude vlam van school die het in het leven ook niet zo getroffen heeft. Ik woon nu bij haar in. Een dorp verderop. Een schat. Ik mag m’n handen dichtknijpen met haar. Ze heeft twee jonge kinderen. Mijn eigen zoon van 16 woont ook bij ons in. Die hield het niet meer uit bij zijn moeder. Hij heeft van die pretoogjes. Die heeft ‘ie van mij. Godzijdank heeft hij ze nog. Waar die van mij gebleven zijn weet ik niet. Maar ik zie ze niet meer als ik in de spiegel kijk.”

Nog een frituurverhaal: Chez Léon

De bijgaande foto is niet direct gelinkt aan dit verhaal. Ik maakte hem in 2011 bij een verlaten frituurkraam in Houthalen, België.